kinderen & jongeren

Van 'bemoeizuchtige burgerdames' tot positief ouderschap

Honderd jaar kinderzorg
28.08.2019
Foto's
Jan Locus / Kind en Gezin

Precies honderd jaar geleden werd het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn (NWK) opgericht, de voorloper van Kind en Gezin. Weliswaar blikt terug op een eeuw kinderzorg: van de strenge strijd tegen kindersterfte tot een open organisatie die luistert naar de noden van kinderen én ouders.

Op 5 september 1919 zag het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn het licht. Voor het eerst kwam er een overheidsinstelling die moest toezien op kinderbescherming, -hygiëne en opvoeding. “Maar eigenlijk bestaat de kinderzorg al veel langer”, vertelt professor Michel Vandenbroeck, hoofddocent Gezinspedagogiek aan de Universiteit Gent. Hij publiceerde hierover het boek De staat van het kind en het kind van de staat. “De eerste kinderdagverblijven en consultatiebureaus ontstonden al in het midden van de 19e eeuw. Dankzij de industriële revolutie, met heel wat textielfabrieken in Vlaanderen, gingen veel vrouwen ineens buitenshuis werken. Bovendien was de kindersterfte zeer groot: in Oost-Vlaanderen haalde een kwart van de kinderen niet het eerste levensjaar. Zogenaamde ‘comitédames’ uit de burgerij richtten lokale privé-initiatieven op om die arme stakkers te helpen.” 

Michel Vandenbroeck (hoofddocent Gezinspedagogiek UGent), kent de geschiedenis van de kinderzorg als geen ander: “De eerste kinderdagverblijven en consultatiebureaus ontstonden al in het midden van de 19e eeuw.”

Om alles te kunnen coördineren, verenigden die initiatieven zich in regionale koepels, legt Vandenbroeck uit. “Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak en heel de wereld solidair werd met de Belgische kinderen, bundelden die op hun beurt de krachten, tot een nationale koepel. Die kon een belangrijke afspraak maken met de Duitse bezetter: hulpgoederen voor kinderen zouden niet geconfisqueerd worden. Dat werd een ongelofelijk succes, want de kindersterfte steeg niet tijdens de oorlog. Nadien werd het NWK opgericht, maar eigenlijk was dat niet meer dan een wettelijke consolidatie van wat bottom-up is gegroeid. Het bleef een verzameling van particuliere initiatieven: zij bepaalden zelf wie bestuurde en hoeveel subsidie ze kregen, de bevoegde minister had weinig of niets te zeggen. Dat duurde tot de jaren 70, toen de economische crisis losbrak. Later volgde de staatshervorming, waardoor uiteindelijk in 1984 Kind en Gezin ontstond. Toen is er meer aandacht gekomen voor modern management en pedagogische kwaliteit.” 

Doorgeefluik voor baby’s

Doorheen die eeuw is niet alleen de financiering en organisatie grondig veranderd, maar ook de inhoudelijke focus, aldus Vandenbroeck. “In het begin lag die bijna uitsluitend op medische en hygiënische maatregelen. Dat was echt een obsessie. In de kinderopvang mocht bijvoorbeeld geen enkel contact bestaan tussen ‘binnen’ en ‘buiten’. Ouders kwamen binnen in een soort sluis en moesten hun kind volledig uitkleden. Vervolgens gaven ze het door een luik aan een verpleegkundige, die meteen de lichaamstemperatuur mat – bij koorts werd het kind onverbiddelijk naar huis gestuurd – het kind in bad stopte en het kleertjes van de opvang aandeed. Je zult het bijna niet geloven, maar tot in de jaren 70 waren zulke ‘doorgeefluiken’ heel normaal in Vlaamse crèches. Zelfs in de jaren 80 zag je ze nog hier en daar. Kinderopvang werd beschouwd als een noodzakelijk kwaad. Wie er gebruik van maakte, was per definitie een slechte ouder. Ook in de consultatiebureaus werd geen rekening gehouden met de wensen of noden van ouders: als die de raad niet opvolgden, riskeerden ze hun plek in het kinderdagverblijf kwijt te spelen.”
“Hygiëne was een obsessie in de vroege kinderzorg. Tot in de jaren 80 zag je in sommige Vlaamse crèches ‘doorgeefluiken’.”
Alles veranderde bij de oprichting van Kind en Gezin, vertelt Vandenbroeck. “Met Lieven Vandenberghe kwam er voor het eerst een manager aan het hoofd, in plaats van een arts. Hij bracht pedagogen binnen in de organisatie en steunde de oprichting van het VBJK (Vernieuwing in de Basisvoorzieningen voor Jonge Kinderen). Bovendien vroeg hij aan professor Walter Hellinckx (KU Leuven) om een instrument te maken om de kwaliteit van de kinderopvang te meten. Zijn toenmalige assistent aan de universiteit was Katrien Verhegge, die nu aan het hoofd staat van het Agentschap Opgroeien, de fusie tussen Kind en Gezin en het Agentschap Jongerenwelzijn. Zij blijft ijveren voor het belang van een goede pedagogische basis in de kinderzorg. Die evolutie is nog altijd aan de gang. Alleen zien we de laatste jaren weer een terugval. De focus komt nu meer te liggen op de economische functie van kinderopvang. Er is een grote politieke druk om de wachtlijsten op te lossen. Hoe kwalitatief de opvang is, lijkt minder belangrijk. Ouders merken daar namelijk weinig van, omdat ze er een hele dag niet zijn. En baby’s en kleuters kunnen er natuurlijk niet veel over vertellen. Maar het is toch jammer dat er in Vlaanderen bijvoorbeeld maar één volwassen begeleider moet zijn per acht kinderen: het hoogste aantal van heel Europa. En mensen met een specifieke opleiding – de bachelor Pedagogiek van het jonge kind – komen veel te weinig in crèches terecht, omdat ze te duur zijn. Dat zijn zeker nog werkpunten voor de toekomst.”

Betrokken nieuwsgierigheid

Ook in de consultatiebureaus is de focus grotendeels verlegd. Vroeger lag die vrijwel uitsluitend op het medische en hygiënische luik, vandaag wordt ook veel aandacht besteed aan opvoedingsondersteuning. Sarah Vanden Avenne, die als orthopedagoge verantwoordelijk is voor heel wat opleidingen bij Kind en Gezin, erkent die verschuiving. “Wij zijn ontstaan vanuit de katholieke bemoeizucht van burgerdames naar de arbeidersklasse. Zij stelden zich heel belerend op, met duidelijke regels, vooral rond hygiëne en veiligheid. Terwijl we nu vooral op maat van ouders willen werken: we luisteren naar hen en gaan mee op zoek naar antwoorden.” De voorbije jaren promoot Kind en Gezin steeds meer het positief ouderschap. “Aanvankelijk ging het vooral over positief opvoeden: vertrekken vanuit wat kinderen wél kunnen, belonen in plaats van straffen, enzovoort. Maar nu beginnen we steeds meer te beseffen dat er ook aandacht moet zijn voor het ouderschap op zich. Wie kinderen krijgt, krijgt er een hele nieuwe identiteit bij. Dat is een zoektocht.” 

Sarah Vanden Avenne: “We willen op maat van ouders werken: we luisteren naar hen en gaan mee op zoek naar antwoorden.”

De medewerkers van Kind en Gezin hebben niet langer de belerende houding van vroeger, maar vertrekken vanuit een ‘betrokken nieuwsgierigheid’. “Ze stellen vragen en peilen naar wat ouderschap voor mensen betekent. We gaan ervanuit dat elke ouder het beste wil voor zijn kind. Maar af en toe hebben mensen een klein duwtje in de rug of wat positieve bevestiging nodig.” Want werken op maat is niet hetzelfde als op kousenvoeten lopen, benadrukt Vanden Avenne. “Onlangs vertelde een nieuwe collega over een huisbezoek bij een nieuw gezin. Ze rook meteen cannabis en zag de mama ook iets wegmoffelen. Maar ze durfde niets te zeggen, uit angst om dat vertrouwen meteen te schenden. Terwijl het veel beter is om zoiets wél aan te kaarten, maar dan op een niet-aanvallende, nieuwsgierige manier. Maar ik zal zeker niet beweren dat het makkelijk is: ook onze medewerkers zijn maar mensen, met hun eigen ideeën en achtergrond. En zij komen soms in heel precaire situaties terecht.” 
De medewerkers van Kind en Gezin hebben niet langer de belerende houding van vroeger, maar vertrekken vanuit een 'betrokken nieuwsgierigheid'.Druk op ouders

Niet alleen de verpleegkundigen en gezinsbegeleiders moeten denken vanuit positief ouderschap, maar ook de artsen. “Elke uitspraak over het kind raakt een ouder in zijn ouderschap”, vertelt Vanden Avenne. “Te horen krijgen dat je kind buiten de groeicurve valt, kan bijvoorbeeld heel confronterend zijn. Dat bewustzijn proberen wij goed te trainen bij collega’s. Want bij Kind en Gezin is de samenwerking tussen pedagogen, verpleegkundigen, artsen, enzovoort heel belangrijk. Door ouders al tijdens de zwangerschap vertrouwd te maken met Kind en Gezin, is er al een relatie, die we na de geboorte kunnen verdiepen. En dat is nodig, want vandaag kampen ouders met veel meer twijfels dan 100 jaar geleden. Het lijkt contradictorisch, maar dat heeft grotendeels met de overvloed aan informatie te maken. We weten dat bepaald gedrag de ontwikkeling en het zelfvertrouwen van kinderen kan stimuleren. Maar we mogen die knowhow niet zomaar ‘uitgieten’ over ouders zonder naar hen te luisteren.”

Op het consultatiebureau kunnen ouders terecht met al hun vragen, maar dat is allang niet meer het enige kanaal. Ouders sturen Kind en Gezin berichten, foto’s en filmpjes via Facebook, Instagram, Whatsapp, enzovoort. En er is natuurlijk ook nog de Kind en Gezin-Lijn, die zowel telefonisch als per chat bereikbaar is. Kim Geraerts werkte vijf jaar bij die hulplijn. “De vragen die daar binnenkomen, zijn heel uiteenlopend. Soms erg praktisch – een afspraak bij het consultatiebureau verplaatsen bijvoorbeeld – maar er komen ook veel vragen rond slaap, voeding en opvoeding. En door het anonieme karakter krijgen we daar ook vaak vragen van mensen die bezorgd zijn. Buren die bijvoorbeeld bellen omdat ze ouders heel vaak horen roepen tegen hun kroost.” 

Multidisciplinaire teams

Maar nu ze zelf als verpleegkundige werkt (team Maasland), beseft Geraerts eens te meer hoe belangrijk dat persoonlijke contact is. “Wij kunnen echt een vertrouwensband opbouwen met ouders. Zo ontdekken we bijvoorbeeld regelmatig dat mama’s ernstige signalen van een postnatale depressie vertonen, iets waarop je bij de Kind en Gezin-Lijn nooit kunt screenen.” Soms komen Geraerts en haar collega’s ook wel in moeilijke situaties terecht. “Als we zien dat een gezin heel kwetsbaar is, proberen we in de eerste plaats het bestaande netwerk te versterken: familie en vrienden. We focussen altijd op wat wél goed loopt. En een groot verschil met vroeger is dat we nu vanuit multidisciplinaire teams werken: de verpleegkundigen worden bijgestaan door maatschappelijk werkers, psychologen, gezinsondersteuners, intersectorale medewerkers, relatiebeheerders en administratieve medewerkers.” 

Ouders worden wel mondiger en accepteren niet zomaar elk advies van Kind en Gezin. Rond vaccinaties ontstaat bijvoorbeeld iets meer weerstand, weet adviserend arts Veerle Vekeman. “Vaccinatie maakt al sinds de jaren 40 een wezenlijk deel uit van de kinderzorg. In 1940 begon men met de pokkenvaccinaties en vanaf de jaren 60 werd het schema stelselmatig uitgebreid. Al is doorheen de jaren alleen het poliovaccin verplicht, al sinds 1966.” Dat een reeks aanbevolen vaccinaties aangeboden wordt door Kind en Gezin, is een strategische keuze van de overheid: iedereen heeft wel een consultatiebureau in de buurt, het is heel laagdrempelig én gratis. Die keuze heeft succes, vertelt Vekeman. “In 2018 kreeg 85 procent van de kinderen die in Vlaanderen werden geboren, minstens één vaccinatie bij Kind en Gezin. Maar als we er de baby’s bijtellen die door huisartsen en pediaters werden gevaccineerd, stijgt dat percentage tot 93,7 procent. Samen bereiken we dus een hoge vaccinatiegraad, al blijven we opvolgen waarom het soms misloopt. We zien bijvoorbeeld dat kinderen uit kansarme gezinnen, of kinderen van alleenstaande ouders minder goed gevaccineerd zijn. Dat heeft meestal met praktische problemen te maken: als andere kinderen uit het gezin ziek zijn, of er geen vervoer is, wordt het soms moeilijk. Maar onze medewerkers worden goed ondersteund: ze kunnen digitaal opvolgen welke kinderen bepaalde vaccins niet hebben gekregen, en nemen dan contact op met de ouders.”

Veerle Vekeman (Kind en Gezin) ziet de twijfels rond vaccinatie toenemen: “Wij leren onze medewerkers om vooral goed te luisteren naar de argumenten van ouders en zo helder mogelijk wetenschappelijk onderbouwde informatie te geven.”

Twijfels rond vaccinatie

Daarnaast nemen ook de twijfels rond vaccinatie toe, vertelt Vekeman. “Vooral hoogopgeleide ouders en ouders die gevolgd worden door homeopaten, worden steeds kritischer. Op het internet circuleren veel indianenverhalen – over de link tussen vaccinatie en autisme bijvoorbeeld – en die worden heel makkelijk gedeeld. Er zijn ook ouders die vrezen voor de immuniteit van hun baby, of ouders die net denken dat kinderen de ziekte beter doormaken. Heel gevaarlijke redeneringen. Want daardoor zien we in heel Europa, en onlangs ook in Brussel, uitbraken van mazelen, een ziekte die dodelijk kan zijn. Maar het heeft geen zin om ouders te dwingen, want dat kan een averechts effect hebben. Wij leren onze medewerkers om vooral goed te luisteren naar de argumenten van ouders en zo helder mogelijk wetenschappelijk onderbouwde informatie te geven. Ouders kiezen vrij, maar Kind en Gezin wil wel dat ze geïnformeerd kunnen kiezen.”
Ook op medisch vlak blijft Kind en Gezin trouwens constant vernieuwen. Zo werd vorig jaar een nieuwe oogtest gelanceerd, vertelt adviserend arts Maaike Deschoemaeker. “In 2013 zijn we begonnen met de eerste oogtests, toen nog met een vast toestel. Maar in 2018 schakelden we over op een app. Die is sneller en accurater. Onze verpleegkundigen nemen een foto met hun smartphone en de app berekent meteen of er afwijkingen zijn. Bovendien worden alle foto’s nadien – geanonimiseerd – naar de Amerikaanse ontwikkelaars van de app gestuurd, die ze extra controleren.” Zowat alle ouders zijn heel enthousiast over deze test, vertelt Deschoemaeker. “Het is een cruciaal onderdeel van onze preventieve werking. De oogjes van een baby zijn bij de geboorte nog niet volledig ontwikkeld. Na verloop van tijd kan amblyopie ontstaan – een ‘lui oogje’ in de volksmond – en dit kan de ontwikkeling van de hersenen beïnvloeden. Door snel in te grijpen, kun je dat nog corrigeren. Wij testen nu al op één jaar en daarmee zijn we een van de snelste van heel Europa. In 2017 werden ruim 100.000 testen uitgevoerd en 5,2 procent van de kinderen werd doorverwezen naar een oogarts.” 

“Na 20 jaar heb ik wel wat trucjes om tranen te voorkomen”

Roos Meurisse (70) is al 20 jaar vrijwilliger op het consultatiebureau van Kind en Gezin in Dilbeek.

“Ik heb altijd in een kleuterschool gewerkt: eerst als juf, later als directrice. Twintig jaar geleden ging ik op brugpensioen, maar na enkele maanden thuis wilde ik me toch weer nuttig maken. En dan nog het liefst voor kleine kindjes, want mijn hart lag altijd al bij hen. Toen ik in het gemeenteblad zag dat Kind en Gezin op zoek was naar vrijwilligers, leek me dat meteen interessant. Ik heb een paar consultaties bijgewoond en ben dan begonnen.”
“Ik zit in de dinsdagploeg: elke maand sta ik één dinsdag paraat om ouders te ontvangen, kindjes te meten en wegen, alles netjes te houden… En elke keer kijk ik ernaar uit. Het is zo fijn om met zoveel verschillende ouders en kinderen in contact te komen. Wij zien hier bijvoorbeeld ook veel nieuwe Belgen. Die mensen voelen zich soms nog wat onzeker en ik help hen met plezier een beetje mee op weg. Maar de leukste momenten zijn wanneer een mama of papa komt vertellen dat ze nog bij mij in de klas hebben gezeten. Dan maakt mijn hart een sprongetje.”
“Meestal zie je het al wanneer een kindje binnenkomt: zal het zich zonder problemen laten wegen en meten, of niet? Meestal valt het mee, maar natuurlijk moeten we soms ook traantjes opvangen. Gelukkig heb ik na al die jaren wel wat trucjes. Als kindjes in het meetbakje gelegd worden, houd ik altijd wat afstand. Pas als ze goed liggen, kom ik tevoorschijn. En als ze heel hard wenen, mogen ze soms op de arm van mama of papa worden gewogen. Nadien wegen we de ouder even apart, en trekken we hun gewicht er gewoon af. Tja, soms moet je wat inventief zijn.”
“Ouders reageren altijd positief. Alleen als de wachttijd oploopt, hoor ik hen soms zuchten. Maar dat snap ik ook: iedereen heeft het zo druk tegenwoordig. Zelf vind ik het ook wel vervelend als de consultatie ‘s avonds lang uitloopt, zeker in de winter. Maar dat is dan ook het enige nadeel, over het algemeen doe ik dit zeer graag. Na elke consultatie ga ik moe, maar voldaan naar huis. Als vrijwilligers worden we ook goed ondersteund en zelfs af en toe verwend. Ons jaarlijkse etentje is altijd heel gezellig. Stilaan ben ik een van de oudsten van de groep, maar ik zie me voorlopig nog niet stoppen.”