ouderen

Sociale uitsluiting op latere leeftijd

Blinde vlek in het armoedeonderzoek?

Een van de doelen van de Europa 2020-strategie is het aantal mensen dat in armoede of sociale uitsluiting leeft verminderen met 20 miljoen. In onderzoeken die daarvoor gevoerd worden, ligt de focus vaak op kinderen, jongeren en volwassenen, terwijl uitsluiting op latere leeftijd pas sinds kort bestudeerd wordt. Sofie Van Regenmortel onderzocht voor haar doctoraat aan de VUB hoe sociale uitsluiting op latere leeftijd gemeten kan worden, hoe vaak het voorkomt, en wat de individuele en omgevingsfactoren zijn die er invloed op hebben. 

Sociale uitsluiting is een breder begrip dan armoede. Terwijl met ‘armoede’ vaak verwezen wordt naar een gebrek aan geld, gaat het bij ‘sociale uitsluiting’ ook om een moeilijkere toegang tot diensten, participatie aan de samenleving, sociale relaties en een degelijke woning. Sociale uitsluiting is een dynamisch begrip: in de loop van een leven kan je in sociale uitsluiting verzeild raken, maar er ook weer uit raken. Sociale uitsluiting is ook afhankelijk van de context: het betekent in België niet hetzelfde als in een ander land, en is nu ook niet hetzelfde als vijftig jaar geleden. Sociale uitsluiting kan ook anders gedefinieerd worden voor een twintiger dan voor een zestiger. Tot slot is het een begrip met veel dimensies: het gaat niet alleen over een gebrek aan geld en aan sociale contacten, maar om een web van nadelen in verschillende levensdomeinen.

Uit resultaten van de Belgian Aging Studies blijkt dat bijna een kwart van de ouderen uitgesloten is op het vlak van inkomen (= moeilijk rondkomen en/of huishoudelijk inkomen lager dan 999 euro). 15,2 procent leeft in een woning die onaangepast is, 31,1 procent is uitgesloten van sociale relaties en 64,2 procent is digitaal uitgesloten. In 2015 liep 16,2% van de 65-plussers in België het risico om arm of sociaal uitgesloten te zijn. Daarmee scoort België onder het Europees gemiddelde, maar wel beter dan buurlanden Frankrijk, Luxemburg en Nederland.

Sociale exclusie is meer dan enkel inkomensarmoede. Onderzoeken die sociale uitsluiting multidimensioneel bekijken, onderzoeken vaak de participatie, diensten en voorzieningen, inkomen en financiële bronnen, materiële deprivatie, exclusie van de buurt, huisvesting, gezondheid, toegang tot gezondheidsdiensten en ageism (uitsluiting op basis van leeftijd).

 

Welke factoren beïnvloeden uitsluiting op latere leeftijd? 

De determinanten die uitsluiting op latere leeftijd kunnen beïnvloeden zijn op te delen in drie groepen: individuele determinanten, omgevingsdeterminanten en macro-determinanten. Van de individuele determinanten blijken leeftijd, geslacht, samenstelling van het huishouden, burgerlijke status en het onderwijsniveau het vaakst onderzocht. Enkele onderzoeken toonden aan dat een stijgende leeftijd samenhangt met hogere gevoelens van ageism, meer kans op materiële deprivatie en uitsluiting van relaties en diensten. Op vlak van omgevingsfactoren zijn de invloed van stedelijkheid en beschikbaarheid van diensten het vaakst onderzocht. De invloed van stedelijkheid is onduidelijk: volgens het ene onderzoek zijn ouderen die in de stad wonen sociaal het meest kwetsbaar, volgens het andere degenen die in ruraal gebied wonen. Macro-determinanten werden minder onderzocht, maar ouderen uit Oost- of Zuid-Europa blijken meer vatbaar voor sociale uitsluiting dan inwoners van Scandinavische landen.

Het literatuuronderzoek van Sofie Van Regenmortel gaf ook verschillende leemtes aan. Ten eerste wordt het levensloopperspectief weinig tot niet in acht genomen. Situaties en gebeurtenissen eerder in het leven kunnen invloed hebben op uitsluiting op latere leeftijd, en zouden dus mee in rekening gebracht moeten worden in het onderzoek. Denk maar aan een scheiding bijvoorbeeld. De interviews die Van Regenmortel afnam, toonden wel aan dat deze levensverhalen veerkrachtige verhalen zijn waarbij de respondenten het hoofd bieden aan moeilijke situaties. Deze kunnen uiteindelijk ook positieve invloed hebben: hoewel hun toekomst financieel onzeker is, houdt dat hen niet tegen om nieuwe activiteiten te ondernemen, zoals een studie aan de universiteit of een boek uitgeven.

Ten tweede is er te weinig aandacht voor de omgeving van de oudere, terwijl deze een grote invloed kan hebben op de condities en het gedrag van de oudere. Daarom is het belangrijk op lokaal niveau te blijven inzetten op de bestrijding van sociale uitsluiting op latere leeftijd door het opzetten van leeftijdsvriendelijke activiteiten en initiatieven. Ouderen zelf moeten hier ook inspraak in hebben.

Tot slot is het behouden van het multidimensionele karakter van sociale uitsluiting in het meten van het begrip ook een leemte. Het is belangrijk dat de heterogeniteit zowel de ouderen zelf als de sociale uitsluiting erkend worden. Een one size fits all beleid of diensten zijn dus niet voldoende. Van Regenmortel beveelt aan dat er een gevalideerde schaal van old-age social inclusion gebouwd zou kunnen worden, zonder dat daarbij de samenhang tussen de verschillende dimensies verloren zou gaan. Bij het meten van sociale uitsluiting zouden er meer indicatoren onderzocht moeten worden. Nu ligt de focus vooral op inkomen en arbeid. Daarnaast kan er ook meer aandacht gaan naar ouderen die tot minderheidsgroepen behoren, ouderen met dementie en ouderen in woonzorgcentra.