welzijn & zorg

Verlangen naar zin

Psychologe Hans Alma over geestelijke zorg
30.05.2022
Foto's
Jan Locus

Zinvragen zijn niet weg te denken uit de welzijnszorg. We verlangen allemaal naar een waardevol leven, maar we denken daar niet allemaal hetzelfde over. Vaak vinden mensen ook de woorden niet meer om erover te spreken. Voor psychologe Hans Alma vormt de dialoog over die verschillen een grote verrijking. Zij pleit ervoor dat we creatiever omspringen met wat een zinvol leven kan betekenen.

Elke zorgvraag heeft een lichamelijke, mentale en sociale dimensie. Wie ben je? Wat is je fysieke toestand? Hoe voel je je? Hoe zit je netwerk in elkaar? Het antwoord op die vragen bepaalt mee hoe een patiënt kan worden geholpen. De vraag naar zingeving gaat aan al die persoonlijke kenmerken vooraf en lijkt op het eerste gezicht in een zorgcontext overbodig. Zorg wordt immers geobjectiveerd. En de samenleving is geseculariseerd. We behandelen geloof als een persoonlijke kwestie, als iets dat je voor jezelf houdt. Hans Alma, hoogleraar geestelijke zorg en religieus-humanistische zingeving (Vrije Universiteit Amsterdam), benadrukt net de waarde van zingeving. Ze vertrekt echter niet vanuit de klassieke levensbeschouwelijke tradities.

Psychologe Hans Alma legt de focus op het aandachtig en verbeeldingsvol onderzoeken van wat de wereld te bieden heeft. Een zinvol bestaan opbouwen veronderstelt dat je een band hebt met de unieke waarde van de wereld rondom ons. Die band maakt mensen sterker, schrijft ze in haar boek Het verlangen naar zin. Op basis van haar visie heeft ze ook een praktijk als coach en trainer uitgebouwd. Hoe kan je in een sterk gerationaliseerd en doelmatig zorgsysteem ruimte vinden om de mens centraal te stellen, vraagt Hans Alma zich af. “Meer nog: hoe bevorderen we het kritisch kijken naar dat systeem?”

U hebt ook voor de VUB gewerkt. Zijn er verschillen tussen Nederland en België die u opvielen?

Hans Alma: “Ik gaf in Brussel gastcolleges in de humanistiek. Het vormde een onderdeel van de opleiding tot moreel consulent (iemand die bijvoorbeeld woonzorgcentra een vrijzinnig-humanistisch aanbod uitwerkt voor de bewoners, nvdr). In Nederland heet dit een humanistisch geestelijk verzorger. De beroepen lijken op elkaar, maar de context is anders. Om historische redenen is er meer religieuze diversiteit in de Nederlandse samenleving, terwijl in België de katholieke kerk veel langer dominant is gebleven. Dat heeft uiteraard ook de ontwikkeling van het vrijzinnig-humanisme beïnvloed.”

De aanpak die u in Het verlangen naar zin beschrijft, gaat breder dan het vrijzinnig-humanisme. U hebt het over spirituele zorg.

“Wat in Nederland geestelijke verzorging wordt genoemd en in België spirituele zorg komt inderdaad voort uit verzuilde organisaties. Onder invloed van de secularisering heeft die zorg zich geprofessionaliseerd tot een zelfstandige beroepsgroep die zich bezighoudt met zingeving en levensbeschouwing. Instituten hebben minder invloed gekregen en de autonomie van mensen is toegenomen. Veel mensen zijn individuele zoekers geworden op het gebied van zingeving. En er wordt intens gezocht. Secularisering betekent niet dat mensen hun interesse verliezen in levensbeschouwing. Ze zijn wel sterk aangewezen op zichzelf.”

Volgens u gaat het er ook om dat we weer een taal moeten vinden om over zingeving te praten.

“Mensen vinden minder houvast bij de taal van een geïnstitutionaliseerde religie. We zijn dus veel meer op onszelf aangewezen. Onze seculiere samenleving zet tegelijkertijd fors in op de neutraliteit van de publieke ruimte. Ook die neutraliteit gaat terug op waarden en op een wereldbeeld dat vandaag sterk economisch is gekleurd. De markt bepaalt wat goed is. Dat is niet neutraal.”

“Een levensbeschouwelijke benadering van wat we goed leven en goed samenleven vinden, hoort dus thuis in het privédomein. Die beperking geeft problemen. Ook de zorgsector of het onderwijs, waar grote levensbeschouwelijke vragen op hun plaats zijn, worden steeds economischer benadert. Die grote nadruk op marktwerking veroorzaakt wat ik mijn boek ‘levensbeschouwelijke armoede’ noem.”

U beschrijft dat onze visie op goed leven minder gevoed wordt door een inhoudelijke benadering van onze waarden en idealen.

“Daardoor krijgt spirituele zorg volgens mij een functie die verdergaat dan de een-op-eenrelatie tijdens een gesprek tussen een patiënt en een moreel consulent in een ziekenhuis. Er is ook een duidelijke maatschappijkritische kant: hoe waarborgen we dat we in een samenleving een gesprek voeren over hoe we met elkaar kunnen samenleven?”

Wat betekent dit voor de toekomst van de welzijnszorg? Dat we de mens meer centraal moeten plaatsen?

“We zijn weer aan het zoeken naar een benadering van de mens als persoon. Het zoeken naar zin is een fundamenteel menselijke eigenschap. De mens is geen lijf waaraan je kan sleutelen, maar een persoon die in zijn hele lichamelijkheid zoekt naar een goeie plek om te zijn. We moeten de mens weer in een sociale, ecologische omgeving durven te bekijken. De mens is een participant in een groter geheel. Welzijn betekent altijd hoe we in relatie staan tot de wereld rondom ons heen.”

Ervaart u die nood aan een breder geheel ook bij uw studenten? Is dit holisme iets wat in de klassieke zorgsector wat ontbreekt?

“Op een bepaalde manier wel. Ik geef les aan studenten geestelijke verzorger die meestal wat ouder zijn. Een heel aantal van hen heeft ook in de zorgsector gewerkt. Ik hoor bij hen een bezorgdheid om het gebrek aan aandacht dat gegeven kan worden aan patiënten als persoon. Door de toenemende druk op agenda’s, prestaties en administratieve taken ontstaat er een mechanisering van de zorg. Er moet een aantal zorghandelingen verricht worden binnen een bepaalde tijd. In dat proces verdwijnt de zorgontvanger als persoon uit beeld.”

“Veel mensen in de zorg hebben een heel ander beeld voor ogen, net omdat ze wel betrokken zijn op de mens als persoon. Ze komen in een systeem terecht dat het onmogelijk maakt om aan die persoon aandacht te besteden. Veel zorgverleners knappen daarop af en zoeken een manier om weer iets te betekenen voor de hele mens. Die druk ligt overigens ook op de spirituele zorg. Die moet efficiënt zijn, moet aantonen dat er effect is. In de discussie of spirituele zorg vergoed kan worden door zorgverzekeraars wordt er ook gevraagd om spirituele zorg meetbaar en evidence based te maken. Dat is een enorme uitdaging: hoe kan je spirituele zorg blijven aanbieden die recht doet aan de hele mens?”

U beschrijft dat mensen niet zo goed weten waar of bij wie ze spirituele zorg moeten zoeken.

“Een gemeenschappelijke taal ontbreekt. Daardoor is het in de privésector zelden een onderwerp van gesprek. En mensen weten er bij zichzelf ook niet goed raad meer mee. Het wordt ook niet gevoed vanuit onderwijs. Het is onvoorstelbaar hoe onderwijs er wel alles aan doet om mensen op rationeel gebied te voeden en klaar te stomen voor de arbeidsmarkt, en hoe weinig aandacht er is voor de mens als zinzoeker.”

We moeten dus weer woorden vinden om over zingeving, waarden en de hele mens te spreken?

“We komen uit een periode dat die opvattingen sterk gestuurd werden door instituten, zoals de kerk. Veel mensen hebben dat losgelaten. Er is volgens mij onvoldoende aandacht besteed aan de vraag hoe we die ontwikkeling kunnen opvangen. Hoe begeleiden we mensen in dat proces? Hoe vermijden we dat het kind met het badwater wordt weggegooid? Veel mensen blijven met lege handen achter. Religie heeft hen niets meer te zeggen. Tegelijkertijd is er een rijkdom aan verwoorden, ervaren en delen verloren gegaan. Daardoor hebben mensen vaak het gevoel dat ze zich volledig moeten heruitvinden en zoeken ze ook inspiratie bij niet-westerse spirituele bronnen, zoals het boeddhisme. Dat zoeken naar houvast wordt weinig begeleid. Het kan soms heel onkritische vormen aannemen, waarbij de individuele ervaring niet meer getoetst kan worden aan een breder gedeeld kader.”

“Veel van de jongeren aan wie ik lesgeef, hebben helemaal geen band of ervaring meer met klassieke levensbeschouwelijk tradities. Het is opvallend dat veel oudere babyboomers die de intense secularisering hebben meegemaakt zich afvragen wat er dan wel is overgebleven. Ik heb mijn boek geschreven vanuit de overtuiging dat onze tijd echt wel kansen biedt. Hoe kunnen we weer aansluiting vinden bij wat er waardevol is in tradities die voor mensen nog herkenbaar zijn? Hoe vinden we weer toegang tot de ervaringen en de verhalen van generaties voor ons die ons vandaag nog iets te zeggen hebben?”

U maakt in uw boek duidelijk dat mensen zingeving nodig hebben, en dat het dus mee een voorwaarde is voor hun welzijn. U beschrijft het als een spiritualiteit van het mogelijke.

“Dankzij onze verbeeldingskracht kunnen we ons inbeelden hoe de wereld kan veranderen. Die creativiteit is de bron voor kunst en techniek. We kunnen ook verlangen naar wat we van het leven verwachten. Religies hebben in dat verwachtingspatroon altijd een belangrijke rol gespeeld. Zie maar naar de verschillende voorstellingen van het paradijs. Als er geen verbeeldingskracht zou bestaan, dan zouden we het leven nemen zoals het was en stelden we er ons geen vragen bij. De vraag naar een zinvol leven vind ik geen luxeprobleem, maar is een fundamenteel verlangen dat heel ons leven doortrekt. We willen de wereld inrichten als een goede plek om te zijn. Van de manier waarop we ons eten en kleden, tot de wijze waarop we met zorgvragen omgaan, met gezondheid, met zorg voor elkaar. Zelfs als de mogelijkheden beperkt zijn, zullen mensen dat verlangen proberen in te vullen. Daar gebruiken ze hun creativiteit voor. Ik zie spiritualiteit als een manier van leven met aandacht voor wat zou kunnen zijn, voor wat het goede leven nabij kan brengen.”

“Spiritualiteit hangt voor mij samen met drie aspecten. Ten eerste: aandacht besteden aan ons leven hier en nu, en wat dat voor mij betekent. Ten tweede: voorstellingen maken van wat zou kunnen zijn in het teken van een bepaald verlangen naar goed leven. Ten derde: zoeken naar een passend antwoord in deze situatie, om dat goede naderbij te brengen. Dat is wat ik bedoel met een spiritualiteit van het hier en nu. Je moet aandacht hebben voor het hier en nu, én voor wat het hier en nu mogelijk kan maken. Dat kan je religieus invullen vanuit de rijkdom van religieuze tradities, ook als je zelf niet in een bepaalde traditie staat. Dat is wat ik probeer een taal te geven. Het is mogelijk om verbeeldingsvol met een traditie te spelen om je eigen plaats te begrijpen.”

U zoekt een nieuwe manier om zingeving een plaats te geven, ook in de zorg.

“In de opleiding die ik verzorg zitten mensen uit alle invalshoeken samen, moslims, christenen, ietsisten, boeddhisten… Ik merk de worsteling van sommige studenten om vanuit een ander perspectief naar hun eigen traditie te kijken. Tegelijkertijd zijn ze heel benieuwd om de dialoog met anderen te voeren en die speels te verkennen met elkaar, los van dogma’s. Als je vanuit de ervaring start en zoekt welke beelden en verhalen daarbij passen, dan ontstaan er heel rijke gesprekken.”

In uw boek staat u ook lang stil bij bejaardenzorg. U wil een nieuw perspectief ontwikkelen.

“De samenleving formuleert de houding tegenover ouderen soms heel karikaturaal: wat moeten we met hen? We zijn hoe dan ook in een samenleving belandt die mensen heel erg in hokjes plaatst. Je wordt van jongs af aan opgeleid om arbeidsproductief te zijn. Je bent dat dan een leven lang. En als je oud bent geworden, ben je plots een probleem. Die zeer economische manier van kijken, die mensen het gevoel geeft overbodig te zijn, brengt een enorme leegte teweeg. Bovendien zijn het net die ouderen die ook religieuze tradities hebben losgelaten. Als je vooral uit arbeidsproductiviteit waarde hebt geput, dan kan je een groot probleem krijgen zodra het werk wegvalt.”

“De vraag is hoe ouderen een nieuw perspectief kunnen ontwikkelen, één dat minder economisch gedomineerd wordt. Hoe we hen kunnen betrekken bij de samenleving? Het heeft voor mij te maken met een bredere maatschappelijke vraag. Hoe kunnen we de zeer economische kaders waarin we denken over de samenleving ter discussie stellen? Ouderen kunnen een betekenisvolle rol spelen, als mensen van wie iets te leren valt. Misschien is dat voor onze samenleving wel heel waardevol.”

U beoefent wat u bepleit. U hebt een eigen praktijk. Wat leert u daar als wetenschapper uit?

“Ik heb in mijn praktijk coachingsgesprekken en workshops. Het leert me om theorie en praktijk met elkaar te verbinden. Mij persoonlijk valt de enorme rijkdom op wanneer je mensen op hun verbeelding aanspreekt. ‘Maar ik ben helemaal niet creatief’, hoor ik dan. Iedereen heeft verbeeldingskracht, maar we hebben weinig middelen in handen gekregen om die te oefenen en serieus te nemen. Toch kan iedereen creatief worden. Ik word daar heel blij van. Het is ook ontzettend voedend voor mij.”

“In het systeem dat we rond zorg en welzijn bouwen, wordt alle verbeelding vermeden. Het moet via protocollen lopen. Het moet afgevinkt kunnen worden. Het moet meetbaar zijn. Dat staat haaks op het inzetten van onze verbeeldingskracht. Wat is goede zorg verlenen? Met aandacht kijken naar wat een situatie inhoudt. Je een voorstelling maken van hoe je de situatie voor de patiënt, voor de kwetsbare persoon kan verbeteren. En dan komen tot een vorm van handelen die dat dichterbij brengt. Je hoeft dit niet groots te denken. Het kan gaan om een arm om iemand heen slaan. Even een gebaar of een woord die het mogelijk maakt voor die persoon om de dag weer door te komen. Maar dan heb je verbeeldingskracht voor nodig. Een zorgsysteem dat verbeelding wegknipt, is schadelijk.”

>> Hans Alma, Het verlangen naar zin. De zoektocht naar resonantie in de wereld, Ten Have, 2021, 238 p. ISBN 9789025907488